Column Abdelkader Benali: Hardlopen in het wild

Het laatste stuk naar het pension moet ik flink gas geven om de steile weg te overbruggen. Ik ben in het hooggelegen Chefchaouen, een charmant stadje in Noord-Marokko waar in het nationale park dat het omringt, eens per jaar een meerdaagse trail wordt gehouden. Die is in het koele voorjaar, ik ben hier in de verzengende zomer. Het landschap is kaalgevreten door de zon.

Hoe harder ik de auto moet laten werken, hoe sneller mijn hart begint te kloppen. Niet omdat ik vrees dat de auto deze stijgingspercentages niet aankan, het is het vooruitzicht dat ik straks mijn benen kan kapotslaan op dit grillige heuvellandschap dat zorgt voor de adrenaline. Bergen maken een mythisch verlangen in me los. In mijn hoofd is het een en al voorpret. Ik weet dat straks, als ik eenmaal aan het lopen ben geslagen en de eerste honderd meters klimmen achter de rug zijn en ik naar adem snak, er niets over zal zijn gebleven van dat verlangen. Hardlopen is verlangen dat moet wijken voor pijn die, als het doel is gehaald, weer wijkt voor verlangen.

Bergen vormen de dramatische aanvulling op het soms wat monotone gedraaf in het laagland. Het is de bonustrack op de langspeelplaat van de getrainde ziel. Trailrunning – zoveel mogelijk het asfalt vermijden – heeft de afgelopen jaren enorm aan populariteit gewonnen. Een romantische vorm van hardlopen waarin het lichaam vecht met de natuur. Wie trailt verwelkomt hagel en regen als goede vrienden, het gaat niet om de kilometers, het gaat om de hoogtemeters, gek! Wie trailt is tijdloos.

Snel kleed ik me om en loop een stuk van vier kilometer naar beneden, richting de oude waterkrachtcentrale die in de koloniale tijd door de Spanjaarden is aangelegd. Dalen is vrijkomen van de aarde, goed ook voor de bovenbeenspieren. Vanaf de top van de berg gezien lijkt de waterkrachtcentrale heel dichtbij; hardlopen tussen de bergen is een oefening in perspectief duiden. Wat dichtbij weg lijkt, is verschrikkelijk ver weg.

Ik dender als een oude Duitse tank naar beneden, zoveel als mogelijk loop ik op het pad naast het asfalt van de weg. Ik besluit nog wat verder dan de waterkrachtcentrale te gaan. De indrukwekkende kloof nodigt me uit. Ik kijk naar de lager gelegen rivier. Nog een kilometer. Een stemmetje vraagt of dat geen overmoed is. ‘Kom maar op,’ zeg ik, ‘ik heb reuzenbenen.’ Die heb ik niet. Het is veel te warm voor een serieuze training. Na precies vier kilometer zie ik een boerencafé waar bronwater uit een slang op de rotsen klatert. Ik zet aan en spring eronder. De kou van het water doet me goed.

Nu gaat de training pas echt beginnen. Het stuk terug. Rustig aan. Na twee kilometer is mijn kleding opgedroogd. De droge lucht voel ik diep in mijn longen. Elke stap die ik zet, voelt als twee stappen tegelijkertijd waarvan er eentje terug wil. Ik heb van bergop lopen geleerd dat je tevreden moet zijn met de minimale progressie die je maakt. Dat je verder komt, is de winst. Niet de snelheid of het tempo. Als je maar blijft bewegen, hoe langzaam het ook is. Muizenstapjes. Het pension is aan mijn zicht onttrokken door de haardspeldbocht van tweehonderd meter. Ik doe er tien minuten over. Voor mijn gevoel was het twee dagen, drie uur, zeven minuten en zes seconden. Een eeuwigheid.

Like this article? Share it!

Misschien vind je deze ook interessant?