Professor Olivier Vanakker is verbonden aan het Centrum voor Medische Genetica van het Universitair Ziekenhuis Gent en doceert aan de universiteit in die Belgische stad ‘Genetica van Sport en Beweging’. “Ik licht er studenten lichamelijke opvoeding, bewegingswetenschappen en revalidatie in over de impact van de genetica op sport, beweging en atletische prestaties. Ik verduidelijk ze ook de zin en onzin van DNA-gerelateerd trainen. Want er is veel dat we nog niet weten. Laat me stellen dat we de kennis over welke genetische factoren een rol spelen in sportprestaties en hoe we die kunnen beïnvloeden nog maar pas aan het ontdekken zijn. Wat we weten is nog maar het topje van de ijsberg.”
Geneticus Philip Jansen van de Vrije Universiteit Amsterdam valt hem bij. “Het in kaart brengen van genetische varianten die een invloed hebben op het sportniveau heeft pas de laatste vijf à tien jaar een hoge vlucht genomen. Om de eenvoudige reden dat voorheen DNA-onderzoek onder meer veel duurder was. Het is pas recent betaalbaarder geworden. Er werden in het verleden hoofdzakelijk studies gedaan naar genetische varianten in verband met erfelijke ziektes. Een grote fout die mensen vaak maken, is dat ze denken dat er één gen beslissend is voor je sportniveau, zoals dat geldt voor erfelijke ziektes als hartziektes of kanker. Als je een mutatie in een gen hebt, heb je soms 100% kans om een ziekte te krijgen. Het bekendste gen voor borstkanker (BRCA) geeft bijvoorbeeld 60 à 80% kans hierop. Die redenering gaat niet op voor sport. Daar is het een optelsom van vele honderden genen die samen met omgevingsfactoren bepalen of je sportiever bent dan de doorsnee mens of niet.”
“Een ander probleem is dat er niet één generalistisch onderzoek bestaat dat alle sporten covert. Je moet eigenlijk per sporttak aparte onderzoeken voeren. Die studies zijn vrij recent en er gebeuren te weinig controleonderzoeken die de resultaten bevestigen. Lopen is tot nog toe de meest onderzochte discipline. Er zitten veel extremen in: uithouding versus explosiviteit, langeafstandslopers versus sprinters. Dat is interessant studiemateriaal. Lopen is hoe dan ook commercieel interessant om op in te zetten. Algemeen gezien schatten we dat erfelijkheid tussen de 30 en 80% een rol speelt bij sportprestaties. Dat is een grote marge. Voor lopen, en bij uitbreiding andere uithoudingssporten, vermoeden we dat dat naar 80% gaat. Of je een goede loper bent, hangt bijvoorbeeld heel sterk af van jouw type spiervezels, uithoudingsvermogen en VO2-max. Die zaken zijn erfelijk bepaald.”
“We kennen nog lang niet alle bouwstenen die invloed hebben op die factoren. Voor de spieractiviteit zijn wel al enkele genetische varianten benoemd. Het ACTN3-gen bijvoorbeeld, dat ervoor zorgt dat het actinine-eiwit in de spieren op een andere manier werkt. Maar hoe precies? Laat het de spieren anders samentrekken? Zorgt het voor een sneller spierherstel? We weten dat dat ACTN3-gen een verband met sport heeft, maar op welke manier? Dat hebben studies nog niet kunnen aantonen. We weten bovendien dat een variant van dit gen meer voorkomt bij duursporters en minder bij krachtsporters. Maar het is nog te voorbarig om conclusies te trekken, want er zijn genoeg duursporters op hoog niveau die de genvariant niet hebben”, weet Jansen. “Ook voor de VO2-max zijn genetische varianten aangetoond. Ook hier gaat het niet over één gen, maar over een combinatie van meerdere. We staan in het wetenschappelijk onderzoek nog lang niet zo ver dat we vanuit DNA al kunnen concluderen dat je voorbestemd bent voor een hoge VO2-max.”
Wil je het hele artikel over de rol van je DNA lezen? Bestel dan het magazine of lees online via Blendle.